Met het Plastic Podium gaan we in gesprek met andere spelers en belanghebbenden over de plastic transitie en wat zij vinden van de Plastics Europe Routekaart. Karin Molenveld, programmamanager bij Wageningen Food & Biobased Research (WFBR) doet de aftrap.
Wat is jouw rol/die van jouw organisatie in een Plastic Transitie?
“Het Food & Biobased Research (WFBR) is een onderzoeksinstituut binnen het geheel van Wageningen University & Research (WUR). Zelf werk ik hier al 30 jaar aan biobased en biodegradeerbare plastics, en daarnaast ook aan recycling van plastic verpakkingen.
Ons belangrijkste streven is onfhankelijk te worden van fossiele grondstoffen. Kunststoffen zijn in veel toepassingen onmisbaar maar moeten op termijn gemaakt worden uit biobased grondstoffen, goed recyclebaar zijn en niet accumuleren wanneer ze in het milieu terechtkomen.
Wij werken met name aan “nieuwe” kunststoffen die efficiënt geproduceerd kunnen worden uit biomassa, en aan verbetering van de eigenschappen van deze nieuwe plastics, met als doel deze breder toepasbaar te maken. Daarbij kijken we naar de hele productieketen: van biobased grondstof, via monomeer- en polymeersynthese tot aan plasticverwerking, recycling en/of biodegradatie. Ons toegepast onderzoek op labschaal, maar ook op pilot schaal, sluit goed aan bij bedrijven uit de kunststofindustrie.”
De plastic transitie schetst een ambitieus maar realistisch perspectief op een circulair en klimaatneutraal plastic systeem in Europa. Eens of oneens?
“Eens. Het is inderdaad een ambitieus, maar ook realistisch perspectief. De transitie is ingewikkeld omdat er issues zijn aan de grondstofkant (loskoppelen van fossiele bronnen) en in de afvalfase (zoals recyclebaarheid en plasticvervuiling). Daarbij zijn de huidige fossiele plastics erg goedkoop, productieketens efficiënt, en eigenschappen zeer goed ontwikkeld. Circulariteit vereist een andere manier van denken, en ontwerp van kunststofproducten. Een beeld schetsen dat we in 2050 geen fossiele grondstoffen meer nodig hebben zou onrealistisch zijn.”
Het, voor mij, meest opvallende inzicht en/of feit in de Plastic Transitie Routekaart
“Het opvallendst is voor mij de verhouding tussen alle verschillende puzzelstukjes (zoals mechanische recycling, chemische recycling, carbon capture, biobased grondstof en reuse). Het inzicht dat plasticgroei (toename in plasticgebruik) opgevangen kan worden door reuse is voor mij nieuw. Met name de CO2 gebaseerde plastics blijven in de Plastic Transitie Routekaart tot 2050 en klein aandeel hebben. Dat is minder dan in andere studies (zoals van NOVA, renewable carbon initiatief), maar logisch vanwege kosten (hoog energiegebruik), benodigde investeringen en de stand van de technologie”
Wat ik nog mis in de Plastic Transitie Routekaart
“Wat ik met name mis in de Routekaart is het onderscheid tussen verschillende plastictypen binnen de circulaire economie. Welke plastics kun je het meest efficiënt maken uit biomassa en welke plastics kun je het best recyclen. Dat kan een bewuste keuze zijn maar in de transitie zouden deze aspecten wel meegenomen moeten worden. Daarbij gaat de studie uit van het huidige plasticslandschap, terwijl het ook goed zou zijn om terug te rederneren: Hoe een plasticsysteem er in 2050 uit zou moeten zien als we optimaal recycling en biobased grondstoffen zo efficiënt mogelijk gebruiken? Welke plastic typen willen we gebruiken in specifieke noodzakelijke toepassingen? en Welke nieuwe kunststoffen moeten we ontwikkelen?”
Mijn tips voor hoe we de Plastic Transitie samen tot realiteit gaan maken
“Sowieso is het dan noodzakelijk om als Europa een belangrijke speler te blijven. Daarnaast is het, ook om geloofwaardig te blijven, belangrijk dat nieuwe kunststoffen en productietechnologieën en nieuwe spelers ruimte krijgen binnen de Plastic Transitie. Je zou alles wat er gaande is rond regelgeving (zoals SUP en PPWR) kunnen zien als een reactie op het veel te traag inzetten van de transitie.
Een handige insteek is dan het oplossen van problemen in de huidige plasticketen met alternatieven die beter recyclebaar zijn en/of efficiënter uit biomassa geproduceerd kunnen worden, of biodegradeerbaar zijn wanneer het risico op lekkage naar het milieu groot is.”